De voorbereiding van de ondergrond is van belang om de duurzaamheid van een gipsbepleistering te verzekeren (zie bestaande artikel : “Voorbereiding van de ondergrond”), maar de toepassings- en drogingsomstandigheden van het gips zijn even belangrijk.
Gedurende bepleisteringswerken zijn de lokalen beschermd tegen regen en wind. De lucht- en ondergrondtemperatuur zullen tussen min. 5 °C en max. 30 °C liggen, zowel tijdens de verwerkingsperiode als tijdens de drogingsperiode. De ramen dienen reeds geplaatst te zijn om de ventilatie van de lokalen te kunnen beheren.
In de winter, wanneer de temperaturen onder 0 °C kunnen dalen (onder meer ’s nachts), kan het noodzakelijk zijn om de lokalen te verwarmen om deze temperaturen te bereiken. In dit geval is het belangrijk om het volledige gebouw te verwarmen, en niet alleen de ondergrond.
Bij gebruik van warmtekanonnen is het aangeraden om deze uit te zetten gedurende de uitvoering van de bepleisteringswerken, teneinde de vorming van heteluchtstromen te vermijden die de binding van het gips lokaal zouden kunnen verstoren.
Tijdens de bepleistering zullen de lokalen ook regelmatig geventileerd worden, maar zonder tocht te veroorzaken (warm of koud), om zo een voldoende droging van het gips te verzekeren.
De grootste vijand van de droging is uiteraard vocht.
Men moet in gedachte houden dat er tijdens de toepassing van de binnenbepleisteringen al een vrij hoge hoeveelheid vocht in het gebouw aanwezig is, afkomstig van het aanmaakwater van de mortels, van neerslag gedurende de werf, enz.
Gips zelf brengt een grote hoeveelheid vocht met zich mee, in het algemeen wordt er ca. 500 l water gebruikt per m³ gips, waarvan alleen 30 % nodig is voor de chemische binding van het product.
Bijgevolg dient 70 % van het water tijdens de droging afgevoerd te worden.
Een bepleistering die te lang vochtig blijft zal onvermijdelijk aan schade blootgesteld worden:
Dit onderstreept nog eens het belang van een goede ventilatie in vers bepleisterde lokalen, zowel tijdens al na de werken, teneinde het luchtvocht te kunnen afvoeren om zo voor een gepaste droging te kunnen zorgen.
Indien de lokalen van ramen zijn voorzien en indien de buitentemperatuur het toelaat, kunnen deze op een kier (1), deels geopend (2) of volledig open gezet worden.
De keuze zal gemaakt worden in functie van de hoeveelheid af te voeren vocht, van het aantal ramen in het lokaal en van de buitenomstandigheden.
(1)
(2)
(3)
Deze ventilatie zal uitgevoerd worden zonder warme of koude tocht in het gebouw te veroorzaken, zeker als de buitentemperaturen zeer hoog of zeer laag zijn.
In geval van lokalen zonder openingsmogelijkheden vanuit buiten of met een onvoldoend aantal ramen t.o.v. het volume, kan het nuttig zijn om ontvochtigers te plaatsen om het luchtvocht te kunnen opvangen en afvoeren.
Bij lage buitentemperaturen dient men de ventilatie te combineren met een lichte verwarming van de lokalen.
De droging wordt dus bevorderd wanneer de lokalen reeds uitgerust zijn met een zeker aantal ramen en wanneer de mechanische ventilatie al in gebruik genomen kan worden.
Om deze vraag te beantwoorden verwijzen wij naar de Technische Voorlichting (TV) 201 "Binnenpleisters, deel 2" uitgegeven door het WTCB, waarin staat: